Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 13-02-2020

passaat

betekenis & definitie

(pas'sa:t) m. (...saten) [Port. gunstige wind om naar Amerika te passeren] regelmatige wind tussen de keerkringen naar de evenaar toe waaiend.

Enc. Nabij de evenaar, waar de aarde sterk door de zon verwarmd wordt, stijgt een luchtstroom op. In hogere lagen (a) gekomen, stroomt deze naar koudere streken (b) poolwaarts af, maar wordt naar (cd) aangezogen doordat hier, door het steeds opstijgen, de lucht ijler is dan in b. De wind van b naar d heet passaat. Had de aarde geen omwenteling, dan hadden we op het noordelijk halfrond een noord- en op het zuidelijk halfrond een zuidpassaat. Volgens de wet van Buys Ballot wordt dit noordoost- en zuidoostpassaat ten gevolge van de aswenteling der aarde.

< >