I. ('o:vər) (zag over, heeft overgezien)
1. vlug nazien, verbeteren : een rekening, een huiswerk -.
2.overlezen om van buiten te Ieren : zijn les -.
II.(i'zi:n) (overzag, heeft overzien)
1. in zijn geheel zien : van die hoogte kun je het slagveld; met een oogopslag iets -.
2. nagaan, berekenen : de gevolgen zijn niet te -.