I. ('o:vər) (vloog over, heeft en is overgevlogen)
1. eroverheen vliegen : een afgrond
2. vliegend overkomen : de vogels hebben hun tijd van -,→ hij is uit Amsterdam overgevlogen.
3. vluchtig overkomen: hij is eventjes hierheen overgevlogen.
II. (‘vli:gən) (overvloog, heeft overvlogen) een tijdlang over de oppervlakte ervan vliegen : heel de streek -.