('o:vər) (stak over, overgestoken)
I. (heeft) 1. overreiken, overgeven ; als er twee ruilen, moeten beiden gelijk -.
2. ruilen : ik zou met hem niet willen -.
3. van het ene vat in het andere overbrengen : wijn -.
4. over iets uitsteken : het overstekende papier wegsnijden.
II. (is)
1. eroverheen gaan : met een boot de rivier -; een straat -.
2. overvaren : het Kanaal, naar Engeland -.