('over) m. (...lopen; -je)
I. [overlopen I 1] het overlopen : ’t is geen doorbraak, maar een van water; een van gal, ook Fig. een uitbarsting van gramschap.
II. [overlopen I 2]
1. Algm. plaats waar men kan overlopen : er is hier geen -.
2. Inz. a. overdekte gang : een tussen het woonhuis en het achterhuis, b. ruimte van het bovenhuis waarop de trap uitkomt.