Wat is de betekenis van overloop?

(1961) (ton.) zie citaat. Vgl. doorloop*. • Een overloop: de repetitie na de generale repetities, vlak voor de première. (de Nieuwe Taalgids. Jaargang 54. 1961)

overloop - zelfstandig naamwoord uitspraak: o-ver-loop 1. gang op de verdieping van een huis waar de trap op uitkomt ♢ we liepen de trap op en kwamen op de overloop Zelfstandig naamwoord: o-ver-loop de overloop...

Een overloop is een voorziening om op een vrije baan van spoor te wisselen via (minimaal 2) wissels.

Overloop is dat deel van het regenwater dat van het land direct in sloten of het oppervlaktewater terecht komt.

Overloop het wegtrekken van A'dammers naar plaatsen in de omgeving. Na de Tweede Wereldoorlog zijn in de tuinsteden en in A.- Noord 100.000 woningen gebouwd. Ondanks dat kwamen vijftigduizend A'damse huishoudens terecht in Amstelveen, Diemen, Uithoorn, Aalsmeer en in vele steden en dorpen onder en boven het Noordzeekanaal. Door de woningnood in A....

Zie ‘Vestibule’, ‘Gang’.

overloop is het gedeelte van de verspreide oplage van een persmedium, dat buiten het in een mediaplan beoogd geografisch gebied terechtkomt.

Watergeul. 1. Overloop van Hansweert, in de Westerschelde; 2. Overloop van Valkenisse, ten noordwesten van het Verdronken Land van Saaftinge; 3. Overloop van Zierikzee, in de Oosterschelde, tussen → Roompot en → Schaar van Colijnsplaat.

Overloop - beslag dat zorg draagt voor een goede grootschootstand. Zou een grootschoot in hart schip vastzitten dan is men bij harde wind genoodzaakt de schoot veel te strak door te zetten om het achter lijk vlak te krijgen. Kan het schootblok mee naar lij glijden, dan is een veel idealer zeilstand bereikbaar. Oude schippers beweerden dat een brede...