I. ('o: ver) (legde over, heeft overgelegd)
1.eroverheen leggen : de overgelegde planken.
2. bij het schaatsenrijden beurtelings de ene voet over de andere brengen, beentje-over rijden.
3. ter bestemde plaats overgeven, inleveren : bescheiden, stukken ter inzage -.
4. Scheepst. naar een andere zijde wenden : leg het schip, het roer over.
5. ter zijde leggen voor later : voor de oude dag wat Syn. oversparen, sparen, uitzuinigen.
II. ('leggen) (overlegde, heeft overlegd)
1. met een bepaald doel overwegen : overleg eerst bij jezelf die zaak; iets in zijn hart; het -, met beleid, voorzichtigheid te werk gaan inz. wat de uitgaven betreft. Syn. → bedenken.
2. beraadslagen : zij overlegden wat hun te doen stond; iets met iemand -, erover beraadslagen, het regelen met hem.
3. met zijn verstənd te rade gaan bij wat men doet: je zal moeten voordat je tot die onkosten overgaat.
