(ovər'he:n) bw.
1. erover heen : de doodkist waar een prachtig lijkkleed lag. Gez. dat gaat, is er -, dat gaat te ver, de perken te buiten; ergens los, luchtig, vluchtig lopen, glijden, glippen, ook Fig. het vluchtig behandelen, er zich niet druk over maken ; ergens zijn, ook Fig. het overwonnen hebben, het te boven zijn. → komen, praten, stappen, zetten. Tgst. onderdoor.
2. er bovenop, bovendien : ik zal er nog een briefkaart schrijven, sturen.