(‘o:vər) (had over, heeft overgehad)
1. meer hebben dan nodig is : geld -.
2. kunnen missen : verstənd had hij toen niet te veel over.
3. gaarne doen : veel voor iemand -, gaarne veel voor hem doen of veel van hem houden.
4. willen geven : voor iets geld, moeite -.
5. te logeren hebben : iemand -.