(oudər'wets)
I. bn. (-er, meest -)
1. als in de oude, vroegere tijd: -e kleding; een uiterlijk, gezicht. Syn. verouderd. Tgst. nieuwerwets. 2. uit de tijd: een -e mode. Tgst. aktueel.
3. oud, deugdelijk, degelijk: een man.
4. duchtig, streng: een -e winter.
II. bw. op ouderwetse manier: opgemaakt haar.