('ordənən) (ordende, heeft geordend)
1. in orde plaatsen : zijn boeken -; schepen in slagorde -.
2. in orde brengen : zijn haar -.
3. regelen : de gemeentelijke vrijheid -.
4. Kat. in een orde opnemen, wijden : tot priester geordend.
5. zich -, een ordelijk geheel uitmaken : al die kleuren zich tot een heerlijk vizioen.