('op) (-ten; -je)
A. m. [→ opzetten 11] wat overeind gezet wordt. -
B. [→ opzetten 113]
I. m. Eig. het op touw zetten, beginnen van iets : het plan kon niet slagen, want de was verkeerd.
II. Metn. 1. m. dat wat men opzet, beraamt : hij ontkwam de snode -; een doorzetten, uitvoeren, laten varen: een keren, breken;met-om...
2. o. de bepaalde bedoeling, toeleg : boos, stout -; met. zonder -, al of niet met de bedoeling om het te doen.