('op) (zei, zegde op; zeiden, zegden op; heeft opgezegd)
1. verklaren dat men een verbintenis als geëindigd beschouwt: een verdrag, een dienstbetrekking, de dienst, de huur, het lidmaatschap van een vereniging -; iemand de vriendschap -. Syn. verbreken. Tgst. → aangaan.
2. uit het hoofd zeggen : de les -.
3. voordragen : een gedicht -.
4. zeggen, spreken : zeg op, wat is erf.