('op) (werkte op, opgewerkt)
I. (heeft)
1. naar boven werken: een pak -.
2. zich -, uit een minder gunstige toestand vooruitkomen: hij heeft zich aardig opgewerkt.
3. door het bewerken hoog of hoger doen komen: snijwerk -.
4. opmaken, vormen: brood, boter -.
5. duidelijker doen uitkomen; een tekening -.
II. (is) door werken naar boven gedreven worden: de grond werkt op.