('op) m. (-en)
A. overeind
I. Eig. datgene wat opgetrokken is, rechtop staat nl.
1. geheel van wat ergens staat: de van een winkel bestaat uit kasten, toonbank enz.
2. opstaand rek: een voor een biblioteek.
II. Metf. afbeelding van de voorgevel van een gebouw: de van een huis.
B. verzet: in brengen, komen; maken; een breekt uit; een dempen, onderdrukken; een in bloed smoren, dempen door de dood van de betrokkenen.
Syn. ➝ beroering.