(opə're:rən) (opereerde, heeft geopereerd) [Lat. operari < opus, werk]
1. Algm. (be)werken: hij weet goed te -.
2. Inz.
a. een heelkundige bewerking verrichten: de arts is aan ’t -.
b. een heelkundige bewerking doen ondergaan: een patiënt -.
c. een krijgsverrichting uitvoeren: een deel van het leger opereerde zuidwaarts.
d. met een fotografisch apparaat, een filmtoestel enz. werken.