(opən'ba:r) bn. en bw. (-der, -st)
1. algemeen bekend: dat feit is -; iets maken; worden; een geheim.
2. niet geheim, openlijk: een ...bare uiting van het misnoegen der bevolking; elkander in ...bare geschriften bekampen; ...bare gruwelen; in ...bare vijandschap met iemand leven; in ‘t -, openlijk, voor aller ogen of op een openbare plaats of op de openbare weg.
3. voor iedereen toegankelijk, publiek: de ...bare weg; ...bare plaatsen, wateren, middelen van vervoer, registers; een ...bare vergadering houden; de ...bare eredienst; tot, voor gebruik; een ...bare verhuring, verkoping, verpachting; een ...bare redevoering, vergadering, voordracht; een eksamen; iets aanbesteden.
4. algemeen: iemand aan de ...bare verachting prijsgeven; de ...bare mening; werken van nut; de ...bare rust, orde.
5. van de staat, de provincie, de gemeente: het gezag; in ...bare dienst; de ...bare schuld; een ...bare instelling; een ambt; een ...bare betrekking; ...bare werken; ...bare school; onderwijs.
Tgst. biezonder.
6. een openbaar ambt bekledend: een persoon. ➝ openbaar ministerie.
7. in een openbare betrekking: iemands leven.