Wat is de betekenis van openbaar?

2024-04-19
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

openbaar

openbaar - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: o-pen-baar 1. algemeen bekend ♢ hij maakte het bericht openbaar 2. wat van de overheid uitgaat ♢ bibliotheken zijn openbare voorzieningen ...

2024-04-19
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

openbaar

geopenbaar, bekend (publiek) maak; onthul; vertoon, algemeen duidelik; vir iedereen toeganklik, publiek; openbaar maak, algemeen bekend maak, publiseer.

2024-04-19
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Openbaar

adj. & adv., iepenbier; in het —, iepen(t)lik; openbare weg, hear(re)wei.

2024-04-19
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Openbaar

bn. bw. (-der, -st), 1. voor ieder open en bloot; algemeen zichtbaar, algemeen bekend: het feit werd openbaar; het openbaar en verborgen leven van Christus;dat is een openbaar geheim, iedereen weet het; — (bijb.) kennelijk; — iets openbaar maken, a) het aan het licht brengen; b) er p...

2024-04-19
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

openbaar

I. bn., bw. (1 voor ieder toegankelijk; publiek; 2 zodat ieder het weten kan, klaar, duidelijk; 3 algemene aangelegenheden betreffend); 1. de openbare school; een openbare verkoop; iets openbaar aanbesteden; de openbare weg; 2. dat feit is openbaar; in openbare vijandschap; 3 een openbaar ambt; een openbaar officier, z. ald.; [een zaak van] openb...

2024-04-19
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

openbaar

(opən'ba:r) bn. en bw. (-der, -st) 1. algemeen bekend: dat feit is -; iets maken; worden; een geheim. 2. niet geheim, openlijk: een ...bare uiting van het misnoegen der bevolking; elkander in ...bare geschriften bekampen; ...bare gruwelen; in ...bare vijandschap met iemand leven; in ‘t -, openlijk, voor aller ogen of op een openbare pla...

2024-04-19
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

openbaar

(het accent wisselt), bn. en bw. (-der, -st), 1. voor ieder open en bloot; algemeen zichtbaar, algemeen bekend: het feit werd openbaar'; dat is een openbaar geheim, iedereen weet het; iets openbaar' maken, het aan het licht brengen; er publiciteit aan geven; 2. niet geheim, openlijk: openbare kritiek; 3. voor iedereen toegankelijk, publ...

Wil je toegang tot alle 11 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-19
Keur van Nederlandsche woordafleidingen

J.Pluim (1911)

Openbaar

’t Tweede lid (of’t achtervoegsel) is waarschijnlijk afgeleid van beren, in de bet. van: zich dragende, zich gedragende; het woord zou dan eig. bet.: open gedragende, d. i. niet-gesloten, voor allen toegankelijk, zichtbaar zijnde. Vgl. in ’t Mnl.: „Die ondaet was openbaer" = voor allen zichtbaar, aan allen bekend, en: &...