('o:r) (oordeelde, heeft geoordeeld)
1. een oordeel, vonnis uitspreken : men oordele naar recht en wet.
2. door redeneren een gevolgtrekking maken : lichtzinnig –; oordeel (nu) zelf; naar de schijn –; over iets –; naar iets –, op iets afgaan. →: blinde.
3. achten, van mening zijn : hij oordeelt het niet raadzaam verder op de zaak in te gaan.