Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 13-02-2020

oogst

betekenis & definitie

('o:chst) m. (–en) [Lat. Augustus, augustusmaand, waarin de oogst geschiedt]

I. Eig. inzameling van te velde staande gewassen : er zijn nog vijf jaar dat er geen – zal zijn; in de tijd van de –, in augustus.

II. Metn.

1. te velde staand gewas dat ingehaald moet worden : de – bederven, vertreden, verwoesten.
2.
a. opbrengst van het veld : een goede, grote, kleine, rijke, vette –; de – inhalen.
b. Algm. opbrengst : schepen met een rijke – beladen.

III. Metf. grote menigte : een – van helden.

< >