(ont’si:n) (ontzag, heeft ontzien)
I.
1. vrezen en eerbiedigen : zijn ouders, het recht -.
2. niet kwetsen ; gij moet hem wat -. Syn. sparen, verschonen. -
II.zich -
1. ertegen opzien, er bezwaar van maken : hij ontziet zich niet ook met het eerbiedwaardige te spotten. 2. op zijn gezondheid letten ; je moet je wat -.