Wat is de betekenis van ontzien?

2024-04-19
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

ontzien

ontzien - Werkwoord 1. (ov) het iemand gemakkelijker maken dan die persoon het anders zou hebben gehad door die persoon minder te belasten Na de dood van hun vader probeerde de leerkracht de beide jongens te ontzien. ontzien - Werkwoord 1. voltooid deelwoord van ontzien ...

2024-04-19
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

ontzien

ontzien - onbekend woordtype uitspraak: ont-zien 1. voorzichtig met iets of iemand omgaan ♢ we moeten Rick maar een beetje ontzien, hij heeft het erg moeilijk 1. jezelf ontzien [niet te veel van jezelf ei...

2024-04-19
Politiek woordenboek

Marco Bunge (1985)

Ontzien

Sparen. Op grond van bepaalde politieke of sociale overwegingen kan een begrotingspost of een bepaalde groep worden ontzien, dat wil zeggen dat minder op die begrotingspost wordt bezuinigd of dat de betrokken groep een extraatje krijgt.

2024-04-19
Lexicon der Natuurgeneeskunde

Ernst Meyer Camberg (1981).

Ontzien

van de lichaamskrachten door bedrust en ligkuren, van maag en darm door lichte kost en ontlasting van de spijsvertering door bijv. vasten, sapenfruitkuren, van de regulerende mechanismen van het lichaam door een mild klimaat is in geval van zware ziekte tijdelijk noodzakelijk om de krachten, die de ziekten moeten overwinnen, vrij spel te geven. Dez...

2024-04-19
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Ontzien

v., ûntsjen, mije, sparje, heine (en slaen); zich —, jin mije.

2024-04-19
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Ontzien

(ontzag, heeft ontzien), 1. vrezen, duchten: de vijand, iemands macht ontzien; 2. vrezen en tevens eerbiedigen : overal wordt hij ontzien en geëerd; ontziet als iets heiligs het levensgenot van uw kinderen; 3. zoveel mogelijk sparen: zijn leven niet ontzien; geen geld, geen moeite, geen tijd ontzien...

2024-04-19
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

ontzien

ontzag, h. ontzien (1 vrezen, eerbiedigen; 2 [zoveel mogelijk] sparen): 1 den vijand ontzien; iems. macht ontzien; 2 gij moet hem wat ontzien; geen moeite, geen onkosten ontzien om; refl. zich ontzien: hij ontziet zich notabene niet, mij te lasteren, ziet er geen bezwaar in; gij moet u wat ontzien, op uw gezondheid letten.

Wil je toegang tot alle 11 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-19
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

ontzien

(ont’si:n) (ontzag, heeft ontzien) I. 1. vrezen en eerbiedigen : zijn ouders, het recht -. 2. niet kwetsen ; gij moet hem wat -. Syn. sparen, verschonen. - II.zich - 1. ertegen opzien, er bezwaar van maken : hij ontziet zich niet ook met het eerbiedwaardige te spotten. 2. op zijn gezondheid letten ; je moet je wat -.