(ont'wa:pənən) (ontwapende, heeft ontwapend)
1. van wapenen ontdoen: iemand, zich ; zich ontwapend zien. Tgst. bewapenen.
2. van geschut ontdoen : een schip -.
3. weerloos maken : zal het recht ontwapend zijn?
4. ineens doen bedaren : kalmte is het beste middel om de drift te -.