Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 12-02-2020

onpersoonlijk

betekenis & definitie

(onpər'so:nlək) bn. en bw.

1. geen persoon zijnde : de goden der Grieken zijn voor ons -e wezens.
2. geen eigen aard hebbend : een schilder.
3.Taalk. alleen in de onbepaalde wijs en de derde persoon enkelvoud voorkomend : „het sneeuwt” komt van het werkwoord sneeuwen.

< >