(onpər'so:nlək) bn. en bw.
1. geen persoon zijnde : de goden der Grieken zijn voor ons -e wezens.
2. geen eigen aard hebbend : een schilder.
3.Taalk. alleen in de onbepaalde wijs en de derde persoon enkelvoud voorkomend : „het sneeuwt” komt van het werkwoord sneeuwen.