(ongə'makkələk) bn. en bw. (-er. -st)
1. ongemak, last veroorzakend : een -e houding ; zitten ; het hebben.
2. lastig in de omgang : een -e huisgenoot ; een humeur hebben.
3. waarin men niet gemakkelijk zit: een -e stoel.
4. duchtig, terdeeg, erg: een standje ; zij kregen ruzie.