(ongə'lovəch) bn. en bw. (-er, -st)
1. niet gelovend inz. aan de goddelijke openbaring: een man. ➝ Thomas.
2. blijk gevend van ongeloof, van wantrouwen : een -e blik, glimlach ; een gezicht zetten ; het hoofd schudden.
3. niet-kristelijk : Bonifatius werd door de -e Friezen overvallen.
4. niet-muzelman: de Arabieren scholden hem voor -e hond.