(ondər'vangon) (onderving, heeft ondervangen)
1. bij het vallen van onderen op vangen: een wankelende zieke -.
2. opvangen : lichtstralen -.
3. te gemoet komen : hij wist haar in haar karakterzwakheid te -.
4. afslaan : een houw -.
5. onderstutten: een steiger -.
6. onderscheppen : een woord -.
7, voorkomen : een bezwaar -.