I. (‘ondər) (ging onder, is ondergegaan)
1. onder de gezichtseinder gaan: de zon gaat onder
2. onder het water gaan, zinken: het schip was aan 't -
3. te gronde, te niet gaan: gebouwen, steden, staten zijn ondergegaan
II. (‘ga:n) (onderging, heeft ondergaan)
1. iets onaangenaams ondervinden: dwang, vernederingen, straffen, een droevig lot, zware verliezen, een operatie, veranderingen -. Syn. → doorstaan
2. eraan onderworpen worden: een eksamen -. Syn. afleggen.