(ondər'bre:kən) (onderbrak, heeft onderbroken)
1. onverwachts doen ophouden, storen: iemands rede, taal, woorden, slaap -; een gesprek, onderhoud, samenspraak -
2. doen staken: een tocht -; een onderbroken lezing
3. tijdelijk doen ophouden: een elektrische stroom -
onderbreking
v. (-en) het onderbreken. Tgst. kontinuïteit.