('ondər)
I. vz
1. om de betrekking uit te drukken van iemand of iets ten opzichte van iemand of iets anders dat zich erboven bevindt: de jongen zit de boom; de man loopt de poort; de blote hemel; het land staat water; tot de gaanderij; van zijn pruik; zie de rubriek Buitenland; een brief dagtekening van... → banier, maan, neus, stoom, vlag, voet
2. in de onmiddellijke nabijheid: de muren van de stad legeren ; de toren wonen ; het dorp ligt Antwerpen. → land, oog
3. in het bereik van: iets de hand hebben; het wild komt, is schot
4. ten tijde van, gedurende: (de regering van) Keizer Karel; de les, de mis, het eten
5. beneden, minder dan: hij verkoopt dat niet -100 fr. stuk; iets de waarde verkopen. → Jan
6. om ondergeschiktheid, afhankelijkheid uit te drukken : iemand staan; iemands macht, invloed; invloed van...; de indruk van een redevoering zijn.
7. om bescherming, hoede uit te drukken: bewaking; een vrijgeleide vertrekken; iemand kuratele stellen
8. om een uiterlijk voorkomen uit te drukken: de gedaante, de schijn van iets. → masker
9. om iets uit te drukken waardoor men gedrukt, bezwaard wordt: iets lijden; verplichting van; nog dienst zijn
10. om een verbintenis te kennen te geven: ede bevestigen; belofte van…
11. te midden van: de mensen komen, verkeren; er groeit onkruid het koren; missionaris de heidenen; onder de Nederlandse dichters bekleedt Gezelle een ereplaats; één vele(n). Gez. dat blijft ons, blijft tussen ons geheim; eronder doen, knoeien, vals spelen; ons, in onze eigen kring of in vertrouwen; ons gezegd (en gezwegen), het zij in vertrouwen gezegd en blijve onder ons beiden geheim
II. bw
1. aan de benedenzijde: een stok spits toelopend; naar -(en); van -, aan de benedenzijde of van beneden, uit de laagte
2. beneden ergens in: in de kast
3. beneden in het huis of het schip: wonen; naar, van -
4. in de richting naar beneden: hij sprong in het water en dook kopje -; kom eens even -, beneden. Syn. → beneden
5. beneden iemand of iets: hij heeft zijn schaatsen (de voet). Gez. de zon is -, is ondergegaan; eronder liggen, onder de dekens in bed of onder de aarde, begraven; ten brengen, onder zijn macht brengen, bedwingen. Tgst. boven.
Opm.
Onder vormt samenstellingen met
1. zelfstandige naamwoorden en betekent dan
a) een ligging, plaatsing onder iets anders: onderdorpel, -kleed;
b) een lager zijn in orde of rang; onderafdeling. -koster, -opzichter
2. werkwoorden
a) scheidbare met de klemtoon op on en de betekenis: beneden, laag, ergens onder b. v. onderdrukken, drukte onder, heeft ondergedrukt
b) onscheidbare met de klemtoon op het werkwoord: onderdrukken, onderdrukte, heeft onderdrukt.