('om) (wierp om, heeft omgeworpen)
1. ter aarde werpen; een paal -.
2. vernielen, verwoesten; huizen -.
3. naar de andere zijde werpen, vlug omwenden: het roer, een schip -.
4. om het lijf werpen: een mantel -.
Syn. ➝ aandoen.
5. dooreenwerken: de grond -.
6. zich -, zich krachtig omdraaien: hij wierp zich telkens op zijn bed om.