I. ('om) (slingerde om, heeft omgeslingerd)
1. doen omvallen door het treffen met een geslingerd voorwerp: vazen met stenen -.
2. met een slingerende zwaai omverwerpen: de wind heeft een paar voetgangers omgeslingerd.
II. ('slingərən) (omslingerde, heeft omslingerd) slingerend omgeven: de slangen omslingerden Laokoöon en zijn kinderen; zij omslingerde met beide handen zijn voeten; een bekoorlijk pad omslingert de heuvel.