Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 12-02-2020

omgaan

betekenis & definitie

('om) (ging om, omgegaan)

I. (is)
1. om iets gaan, rondgaan: een berg, de hoek -. ➝ hoek.
2. zich in iemands binnenste bewegen: bij, in iemand, in iemands geest, gemoed -; buiten iemand -, buiten iemands weten geschieden of niets met hem te maken hebben; er gaat daar veel om, het is daar druk of daar wordt veel handel gedreven.
3. gebeuren, voorvallen: ga eens kijken wat daar omgaat.
4. verstrijken, verlopen: de nacht ging om; er gaat geen dag om, of...
5. langs een omweg gaan: een heel eind -.
6. her- en derwaarts gaan: een straatje -, wat rondlopen.

II. (heeft)

1. verkeren: met iemand vertrouwelijk -. ➝ bedrog, dief.
2. op een bepaalde wijze behandelen: met een dier ruw -.
3. iets bepaalds plegen: met bedrog -.
4. op een bepaalde wijze hanteren: een gevaarlijk wapen om mee om te gaan.

< >