Wat is de betekenis van omgaan?

2024-04-28
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

omgaan

omgaan - Werkwoord 1. ergatief om iets heen gaan U moet hier naar rechts en dan de kerk omgaan. 2. ergatief verstrijken van de tijd De dag zal omgaan. 3. ergatief omgang hebben met Ik ga met die leuke meid ...

2024-04-28
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

omgaan

omgaan - onregelmatig werkwoord uitspraak: om-gaan 1. met iemand samenwerken, met hem praten ♢ zij kan goed met kinderen omgaan 1. ze gaan niet meer met elkaar om [ze doen niets meer samen]...

2024-04-28
Jargon & Slang van Politici

Marc De Coster (2017)

Omgaan

Omgaan - van (politiek) standpunt veranderen; kameleontisch gedrag vertonen.

2024-04-28
Politiek woordenboek

Marco Bunge (1985)

Omgaan

Door de wind gaan. Een politicus of politieke partij verandert in een bepaalde zaak van standpunt.

2024-04-28
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

omgaan

omgegaan, in die rondte gaan; om iets heen gaan; verkeer (met); deur verandering van rigting by iets verby gaan; rondgaan.

2024-04-28
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Omgaan

v., omgean; — met, omgean mei, omgong hawwe mei.

2024-04-28
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Omgaan

(ging om, heeft en is omgegaan), 1. om iets heen gaan: de stad, de heuvel, de berg, de hoek omgaan; het hoekje omgaan, naar de andere wereld gaan, sterven; — (fig.) in iem., bij iem. omgaan, in zijn gemoed, hart, ziel, binnenste enz. omgaan, zich in zijn binnenste bewegen (wat hij denkt, gevoelt, verlangt enz.); 2. gebeuren, geschieden, vo...

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-28
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

omgaan

ging om, h. (3), i. (1, 2, 3) omgegaan (1 rondgaan, om iets gaan; 2 voorbijgaan; 3 verkeren met, omgang hebben): 1 het hoekje sterven; een straatje omgaan, wat rondlopen; 2 de dag ging om; 3 met iem. omgaan; met bedrog zie pek; nog: wat ging er in hem om, wat dacht, gevoelde hij? dat gaat buiten hem om, a) daar heeft hij niets mee te maken, b) daar...