Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 12-02-2020

olijk

betekenis & definitie

('o:lək)

I. bn. en bw. (-er, -st)
1. Veroud. van geringe stand, onaanzienlijk: -, maar vrolijk.
2. beroerd, misselijk: een -e gek.
3. dom, onnozel: zich houden.
4. guitig: een ventje; -e blikken, grappen.
5. Veroud. lelijk.
6. slecht: hoe gaat het met de zieke?

II. bw. gemeen, zeer: beetgenomen.