I. tw.
1. als uiting van misnoegen, ongeduld: -, schei toch uit! Syn. ➝ ach.
2. als uiting van onverschillige geringschatting: -, hij is niet wijzer!
3. als uiting van vergoelijkende welwillendheid: -, ik vind het niet zo erg.
4. als uiting van begeerte, verlangen: -, laat mij meegaan.
5. als uiting van vrome verzuchting: -, ik ben een arm zondaar!
6. als uiting van weemoedige aandoening: -, hoe jammer!
7. als uiting van gevoel, tot versterking: vriendlief! God! neen!
8. als uitroep voor de oorzaak van een misnoegen enz.: -, die dommerik!
II. o. (-s; -je) een van die uitingen: een angstverwekkend -.