('no:rt) v. (...polen)
I.
1. Eig. noordelijk uiteinde van de ➝ aardas of van de as van de ➝ hemel : de ontdekken.
2. Metn. streek in de onmiddellijke nabijheid van de noordpool : een expeditie naar de -.
3. Metf. plaats waar het zeer koud is : dat is hier een-!
II. punt van de kompas- of ➝ magneetnaald dat naar het noorden wijst.
Enc. Noormannen, wier namen onbekend bleven, zijn in 1266 tot 75° 46’ doorgedrongen. In de XVIde eeuw hebben de Nederlanders veel bijgedragen tot het ontsluieren van het noordpoolgebied : BARENDSZ bereikte (1594) 77° 20’, RIJP en HEEMSKERK (1596) 79° 49’. Onder de noordpoolreizigers der XIXde eeuw zijn te noemen KOLDEWEY, NARES die tot 83°, 20’, SVERDRUP, en vooral de Noor NANSEN die 1895 tot 86° 4’ geraakte. De pool zelf wil de Noordamerikaan PEARY in april 1909 bereikt hebben, en de bewering van zijn landgenoot P. COOK als zou deze reeds in december 1908 daar geweest zijn, werd door hem als leugen bestempeld.
De Noor AMUNDSEN vloog 1926 het eerst over de noordpool. Hij verdween bij het zoeken naar de overblijvenden van de 1928 verongelukte noordpoolexpeditie van de Italiaan NOBELE. Sedert 1946 heeft men in het noordpoolgebied drijvende ijseilanden ontdekt, die men met T1, T2, T3 aanduidt. Op het kleinste T3, vestigden de Russen in 1952 een meteorologische observatiepost. Hetzelfde jaar landde voor het eerst in de geschiedenis, een Amerikaans vliegtuig op de noordpool. Op 1500 km hiervan hebben de V.
St. hun luchtbasis ➝ Thule (K. B.) gevestigd.