l. v. (-nen; -netje)[Mlat. nunna, moeder]
1. Eig. kloosterzuster, religieuze : worden; paters en -nen; -nen hebben een rektor; -nen zijn vaak ziekenverpleegsters, onderwijzeressen; zeg, -neken, wilde gij dansen, uit een bekend liedje.
2. Metf. nonvlinder
II. non v. (—s; -nie) [v. van njo] O. I.. 1. Eig. woord om een meisje aan te spreken : dag -nie 1 2. Metn. meisje : wat een aardige -.