Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 12-02-2020

nok

betekenis & definitie

I. v. (-ken; -je) punt, uiteinde nl.

1. Scheepst. uiteinde van een rondhout : de raas lopen naar de -ken verdunnend toe.
2. uitspringend gedeelte inz. aan werktuigen.
3. a. bovenste, liggende balk van een dakgeraamte : de wordt vaak met ronde pannen gedekt. b. Uitbr. bovenkant van het dak : de spreeuwen wandelen statig over de -.

II. m. (-ken; -je) [~ nik] 1. Veroud. snik. 2.

Volkst. hik. III.nok

m. (-ken) knok] knoop : een in zijn zakdoek maken.

< >