I. bn. en bw. (-ter, -st) [Fr. < Lat. nitidus < nitere, glanzen]
1. zindelijk : een -te keuken; gerei; -en proper.
2. zonder fouten : een -te proef; na het klad iets in het brengen, schrijven, stellen.
3. keurig, zorgvuldig, in de puntjes: een heertje; een -te dienstbode; een -te loopjongen; een kostuum, huis; een gemeubileerde kamer; gekleed. Syn. sierlijk.
4. fatsoenlijk : -te mensen; een beklante zaak; een -te betrekking.
5. scherp, fraai getekend : een jonge kop, met -te lijnen.
II. bw.
1. nauwkeurig, juist, precies : nu een jaar geleden; nog op tijd; ’t is zo met hem gelegen; als vroeger;'t is of het dier u beschouwt; genoeg!
2. juist op dit ogenblik : de post gaat voorbij ; daar had ik het woord (in mijn gedachten).