('ne:r) (streek neer, neergestreken)
I. (heeft) 1. strijkend naar beneden halen : een mouw -.
2. laten zakken : een zeil, een mast -.
II. (is)
1. in de vlucht naar beneden strijken, komen : de vlieger streek zachtjes op het vliegveld neer.
2. belanden, komen : heel het gezelschap kwam bij ons ’s middags neergestreken.