Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 12-02-2020

natuurlijk

betekenis & definitie

(na'tu:rlək)

A. bn. en bw. (-er, -st)
I. Eig.
1.[natuur I 1] van, eigen aan, volgens, zoals in, betreffende de natuur : -e hulpbronnen, hulpmiddelen; -e landschappen, streken; -e bloemen; -e en zedelijke krachten; een standbeeld op -e grootte; tekenen op -e grootte;→ -e historie; de -e mens, in de staat vóór de wedergeboorte door het doopsel. Tgst. nagemaakt.
2.[natuur I 2 c] van, voortkomende uit, in verband staand met het lichaamsgestel: iemands -e stem; een —e dood sterven; —e behoeften.
3. [natuur I 2 d] buiten het huwelijk geboren : een kind, Syn.→ bastaard.
4.[natuur I 2 e] van, voortkomend uit, in verband staand met iemands geaardheid : zijn -e schroomvalligheid; hij doet wat hem- is.
5. [natuur II 1 a] volgens de natuur, ongekunsteld, ongedwongen : een houding, stijl; -e brieven; iets lezen. Tgst. gemaakt.
6. [natuur II 1 b] door de krachten der natuur gevormd : een bergketen, een rivier is een -e grens; een -e grot, magneet. Tgst. kunstmatig.
7. [natuur II 1 c] uit de aard, het wezen van iemand of iets voortvloeiend : het verstand; de -e godsdienst; het recht; een -e verplichting; een stelsel in dier- of plantkunde; de -e loop der omstandigheden; de huisvaders zijn de -e verdedigers van het eigendomsrecht. Tgst. kunstmatig.

II. Metn. (van I 7] verklaarbaar : zij deelde hem dat mede als de -ste zaak ter wereld.

B. bw.
1.vanzelf: die opstellen groeiden tot een boek.
2. zoals men vanzelf begrijpt: ze hebben het- weer over hun lievelingsvak; Piet niet te na gesproken, -; heb ik dat niet gedaan! Iron. hij heeft weer gelijk; mag ik je iets vragen? -!(als antwoord).

< >