('na:iən) (naaide, heeft genaaid)
1. met naald en draad werken: leren -; voor anderen -; uit gaan; met de machine -; aan iets -. ➝ naad.
2. door naaien iets aan, in, op iets anders bevestigen: een knoop aan een jas -; een nieuwe lap in een kleed -.
3. door naaien tot een geheel maken: boeken, een wonde -.
4. door naaien maken: een jurk -; schoenen -. Tgst. pinnen.