Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 12-02-2020

mot

betekenis & definitie

I v. (-ten; -je) → made (1 I) kleine vlinder, met smalle, door franjes omzoomde vleugels, en die zijn eieren legt in stoffen, pelterijen en graan (Tinea): een kan jaarlijks tot 200.000 nieuwe -ten ter wereld brengen; de larven der maken zich een kokertje van stoffen die zij aldus vernietigen ; de razende is, zit in het linnengoed; kleer-, koren-, pels-, tapijtmot. Gez, dat (jenever enz.) houdt de uit de maag, is goed tegen de honger; de in de maag hebben, honger hebben; er is de in, de zaak is bedorven.

II v. [~ modderen] fijne regen, stofregen.

III o. [~ Fr. motte, hoop] 1. turfmolm. 2. zaagsel.

IV v. Barg. ruzie, twist : hebben, krijgen met iemand.

V in de uitdr. : iemand, iets in de krijgen, hebben, (beginnen te) bemerken wat iemands bedoeling is of wat erachter zit.

< >