mot
1) (19e eeuw) (Amsterdam, Barg.) last; ruzie; twist. Het WNT denkt aan een verband met het Groningse 'motten' (mopperen), al kan ook gedacht worden aan het Zuid-Ned. 'mot' (klap, slaag). Vgl. nog: bonje*; gedonder*; gedondersteen*; geklootviool*; gesteggel (gestechel)*; heibel*; heilie*; hommeles*; kift*; kiksaus*; krupsie*; lampe*; landing*; matsc...