(mon'le:rən) (monteerde, heeft gemonteerd) [Fr. <Lat. mons, berg]
1. stijgen.
2. opwinden: hij was erg gemonteerd.
3. kleden en uitrusten: soldaten -.
4. bemannen, : een schip -.
5. de losse delen van iets in elkander zetten: een machine, foto’s -.
6. invatten,inzetten: juwelen in goudwerk -.
7. opzetten : clichés op hout -.
8. voorbereiden voor de opvoering: een toneelstuk -.