v. (-fen; -je) [Fr. moufle < Mlat. muffula, msch. ~ mouw]
I. Eig.
1. Algm. Veroud. ruige losse mouw.
2. Inz. a. rand van brei- of bontwerk om de handen warm te houden: een -je om de pols.
b. van buiten met bont beklede, van binnen gewatteerde koker, waarin men de handen steekt om ze warm te houden: zij haalde een pakje uit haar -.
II. Metf. verwijd uiteinde aan een pijp tot verbinding met een andere pijp: de -fen met werk aanstoppen.
III. m. (-fen: -je) [Dui.] Scheldn. Duitser : een Westfaalse -; zwijgen als een -, volstrekt niets zeggen.