1 .('miz) (deed, deden mis; heeft misgedaan) verkeerd doen : hij heeft het weer misgedaan.
2. (’doen) (misdeed, misdeden ; heeft misdaan) door iets te doen, verkeerd, zondig handelen : bij zijn ouders kan hij niet -; aan, in iets -; nog niets misdaan hebben; wat heeft hij u misdaan? misdaan hebben tegen de wetten; tegen iemand -; God vergeving vragen voor wat je aan je ouders misdaan hebt.