('mizbruik) o. (-en; -je)
1. a. Algm. verkeerd gebruik : van macht, van vertrouwen, b. Inz. verkeerd gebruik door overdaad : van sterkedrank; -van een verlof, van iemands goedheid.
2. Verzw. verkeerde gewoonte : -en afschaffen, tegengaan, laten bestaan; -en kunnen insluipen.