('minimum) o. (...ma) [Lat.]
1. Algm. het kleinste, minste, laagste : een van loon voor een maximum van arbeid; een(van) pensioen, salaris.
2. Inz a. kleinste hoeveelheid: sigaren met een nicotine ; in een van tijd, zo vlug mogelijk. b. geringste waarde, stand, graad, maat : tot een, het herleiden, terugbrengen. Tgst. maximum.